Continuïteit in subsidie Praktijkleren is hard nodig voor instroom BBL-opleidingen

Onlangs verscheen er in Metaal & Techniek – een magazine van de Koninklijke Metaalunie – een interview met Hannie Vlug, de directievoorzitter van het SBB. Daarin geeft zij aan dat het ‘onhandig is dat de laatste jaren de subsidieregeling Praktijkleren onder vuur ligt’. Haar standpunt is dat de subsidieregeling mee moet ademen met de groei van het aantal studenten en dat het kabinet daarop actie dient te ondernemen. Will van Roosmalen, projectmanager van SMO, deelt die mening. In dit artikel vertelt hij meer over de subsidieregeling Praktijkleren in combinatie met SMO.
  • Staaf diagraam subsidie SMO

Bedrag aan subsidie per student is gedaald

In het interview met Hannie Vlug legt zij uit dat het momenteel zo is dat het bedrag aan subsidie dat per student beschikbaar is, is gedaald door een toename in het aantal BBL-studenten. Het budget is namelijk gemaximeerd. Dat houdt in dat wanneer meer bedrijven gebruik maken van het budget, het bedrag per student lager wordt. Voorheen was dit bedrag aan subsidie maximaal € 2.700,- en momenteel is dit gedaald naar € 2.200,-.

Will van Roosmalen legt dat nog wat specifieker uit: “Enerzijds is het absolute bedrag dat een bedrijf per student ontvangt dus lager dan voorheen, maar anderzijds is het ook zo dat het bedrag aan subsidie na afloop van het schooljaar pas wordt uitgekeerd. Er wordt dan gekeken naar het aantal instromers en dat bepaalt de hoogte van het bedrag aan subsidie per student. Veel bedrijven kijken voordat ze investeren in een BBL-er naar de hoogte van de subsidie en gaan daarmee rekenen. Als de subsidie Praktijkleren, die dus achteraf wordt betaald, dan een stuk lager uitvalt dan is dat een forse tegenvaller voor die bedrijven. Ze worden dan voorzichtiger met dit soort investeringen en dat heeft een negatief effect op de instroom van nieuwe medewerkers in BBL-sectoren.

“Het is raar om op BBL te bezuinigen”

Will van Roosmalen vervolgt: “Je ziet diverse instanties, waaronder het SBB, richting de overheid lobbyen om te realiseren dat er structureel een vast bedrag per student aan subsidie Praktijkleren wordt uitgekeerd. Dat is ook logisch, want uit onderzoek is gebleken dat de resultaten van BBL-opleidingen, ten opzichte van alternatieve opleidingsmethoden zoals BOL, al enige tijd beter zijn. Het is dan natuurlijk raar dat de overheid hier dan eigenlijk op wil bezuinigen, terwijl praktijkleren – ofwel de combinatie tussen theorie en praktijk – een beproefd concept is. Bovendien zie je dat het aantal BBL-studenten per schooljaar al jaren stijgende is, ook binnen de technieksector. Binnen die kaders is het dus enorm tegenstrijdig om de subsidie te korten.

Bedrijven binnen de metaalindustrie zijn absoluut bereid om te investeren in het opleiden van nieuwe (BBL) mensen. Ze willen dan echter wel graag duidelijkheid en zekerheid (vooraf), zodat het financiële plaatje aantrekkelijk blijft en ze niet achteraf met tekorten kampen. Het is dus belangrijk dat leerbedrijven die zekerheid hebben, voor de langere termijn. Daarom is het zaak dat de subsidie per student op een vast bedrag wordt vastgesteld en dat deze wordt gecontinueerd. Doe je dat namelijk niet, dan worden bedrijven voorzichtig met investeren wat als gevolg heeft dat de instroom zal vertragen en de tekorten op de arbeidsmarkt groter worden.”

Goede samenwerking nodig tussen onderwijs en bedrijven

“Er is goede samenwerking nodig tussen het onderwijs en het bedrijfsleven. Momenteel, maar zeker ook de komende jaren, zijn er binnen de metaalindustrie keihard vakmensen nodig. Er moet dus structureel subsidie beschikbaar worden gesteld om nieuwe mensen op te kunnen leiden en daarmee ook een continue instroom voor BBL-opleidingen te creëren. Zonder subsidieregeling Praktijkleren gaan bedrijven op zoek naar goedkopere alternatieven die maatschappelijk vaak minder opbrengen. Doordat de continuïteit nu niet gegarandeerd is, is de instroom van nieuwe medewerkers in BBL-sectoren, waaronder techniek, in gevaar. BBL is echter ontzettend belangrijk voor de instroom en ontwikkeling en moet daarom behouden blijven”, zo besluit Will van Roosmalen.